Голландский перевод А. М. Польса
Источник: Het Lied van de Krijgsbende van Igorj. Antwerpen: Hitgegeven door «De Sikkel», 1927.
- 1. Betaamt het ons niet, broeders, in oude stijl het lied aan te heffen van de onheilen der krijgsbende van Igorj, Igorj Swjatoslawietsj?
- 2. Of moest deze zang beginnen op dezelfde wijze als de bielienie van deze tijden, en niet naar de manier van Bojan?
- 3. Want de wijze Bojan, wanneer die een lied voor iemand maken wou, placht in zijn verbeelding heen te vliegen naar het woud, snel als de grijze wolf over de vlakte, of hoog zich ver-heifend lijk een sombere arend onder de wolken.
- 4. Hij verstond de kunst om de woorden en twisten uit vroegere tijden weer te doen herleven.Toen zond hij valken af op een vlucht zwanen; welke valk ook de eerste vangst deed, diens zwaan zong een lied, ofwel voor de oude Jaroslaf voor Mstieslaf de dappere, die Rededja versloeg in ’t zicht van de Kasozjie, ofwel voor Swjatoslawietsj, de schone.
- 5. Broeders, Bojan liet niet tien valken los op een vlucht zwanen, maar zijn toovenaarsvingers roerden levende snaren aan, en als vanzelf zongen deze de lof van de knjazie.
- 6. Broeders, laten we dit verhaal beginnen met de oude Wladimier tot de huidige regering van Igorj, die zijn geest met vastberadenheid staalde en zijn hart met manhaftigheid wapende;
- 7. en, terwijl hij bezield was met strijdlustige gloed, voerde hij zijn dappere krijgsbende naar het land der Polowtsie, terwille van het land der Russen.
- 8. Toen hief Igorj de ogen op naar de schitterende zon en zag dat zijn hele leger met schaduw overdekt was.
- 9. En Igorj sprak tot zijn droezjiena:
- 10. «Broeders en droezjiena! Beter is het gedood te worden dan gevangen te zijn.
- 11. Broeders, laten we onze vlugge paarden bestijgen en de blauwe Don gaan aanschouwen!
- 12. Een edele geestdrift maakt zich van de knjaz meester en zijn ongeduld om de machtige Don te bereiken, doet hem het kwade voorteken vergeten.
- 13. «Ik wil, zegt hij, een lans breken aan de verre grenzen van het land der Polowtsie, met U, mijn Russen. Ik wil er mijn hoofd te rusten leggen en er de Don uit mijn helm drinken!»
- 14. Bojan, nachtegaal van vervlogen tijden. Kondt gij maar deze krijgsbenden bezingen, gij die (als de nachtegaal) de macht bezat om op de boom der gedachte te springen, uw geest tot onder de wolken te verheffen en de roem van beide tijdvakken vermengend, door dalen en over bergen het spoor van Trojan te volgen!
- 15. Aldus zou het lied tot Igorj, Olegs kleinzoon, geklonken hebben:
- 16. «Gelijk de storm haviken vooruitzendt over de uitgestrekte vlakten, zo snellen de kraaien met troepen, naar de machtige Don toe.»
- 17. Ofwel zoudt gij aldus gezongen hebben, wetende Bojan, telg van Weles.
- 18. «Voorbij de Soela hinniken de paarden, heilroepen weerklinken te Kiejef, de trompetten weerschallen te Nowgorod, de vaandels wapperen te Poetiewl.»Igorj verwacht zijn dierbare broeder Wsewolod.
- 19. En Wsewolod, de woeste oeros, zegt hem aldus:
- 20. «Mijn enige broeder, mijn enig licht, jij Igorj, wij zijn beide zonen van Swjatoslaf!
- 21. Broeder, zadel je vlugge paarden;
- 22. reeds staan dn mijne klaar voor je, gezadeld voor Koersk
- 23. en mijn mannen van Koersk zijn bedreven krijgslui, bij trompetgeschal geboren, in een helm gewiegd, op de spits van een lans gevoed;
- 24. de paden zijn hun wel bekend, vertrouwd zijn hun de bergpassen; hun bogen zijn opgespannen, hun pijlkokers zijn geopend en hun sabels gewet.
- 25. Zijzelf galopperen als grijze wolven over het land, om eer te zoeken voor zichzelf en roem voor hun knjaz.»
- 26. Toen stapte knjaz Igorj in zijn gouden stijgbeugel en reed het open veld in.
- 27. De zon versperde zijn weg met duisternis;
- 28. met dreigend gekreun voor hem wekt de nacht al de vogels; de snerpende kreten der wilde dieren ontstellen hem;
- 29. Dief slaakt zijn kreet uit do boomtop en wekt de aandacht van het Onbekende Land, de Wolga en de zeeoevers en de Soela-streek en Soerosj, en Korsoen en idool van Tmoetorokhanj.
- 30. Maar langs ongebaande wegen snellen de Polowtsie naar de statige Don. Hun wagens knarsen in de nacht als opgejaagde zwanen. Igorj voert zijn benden naar de Don;
- 31. reeds maken de roofvogels zich gereed om zich aan zijn nederlaag te verzadigen; de wolven huilen dreigend in hun holen; met hun geratel roepen de arenden de wilde dieren naar de gebeenten; de vossen janken tegen de rode schilden op.
- 32. Russies land, reeds lang zijt gij achter de grensheuvels verdwenen.
- 33. Lang is de nacht donker;
- 34. de schemering verbergt haar licht; mist is neergezonken over het land;
- 35. het gekweel der nachtegalen is verstomd; het gekras der kraaien is opgehouden.
- 36. De zonen van Rusland hebben de wijde velden met hun rode schilden omringd, zij trachten eer te winnen voor henzelf, roem voor hun knjaz.
- 37. ’s Vrijdags, van de morgenstond af, verpletterden zij de heidense horden der Polowtsie en verspreidden zich als pijlen over het land. Zij voerden de mooie meiden der Polowtsie mee en met ze goud en klederen en kostbaar goudbrokaat.
- 38. Met tenten, mantels, en bont begonnen zij bruggen te bouwen over moerassen en modderpoelen – en met al de veelkleurige klederen der Polowtsie.
- 39. Een purperen vaandel, een witte banier, een rode vederbos en een zilveren speer zijn het aandeel van de dappere zoon van Swjatoslaf.
- 40. Het moedige kroost van de Olgowietsjie slaapt op het slagveld, na zo ver zijn vlucht te hebben gevoerd.
- 41. Het was niet geboren om gesmaad te worden door valk of gier, of door jou, zwarte raaf, heidense Polowtsjien.
- 42. Gzak loopt lijk een grijze wolf, Kontsjak volgt hem op de hielen naar de machtige Don.
- 43. De twede dag, heel vroeg, kondigt een bloedige dageraad de dag aan;
- 44. zwarte wolken komen aandrijven van de zee, en trachten de vier Zonnen te verduisteren, en blauwe bliksemschichten doortrillen ze.
- 45. Er zal een vreselike donder volgen; het zal pijlen regenen van de geduchte Don.
- 46. En er zullen speren gebroken, worden, en zwaarden zullen afgestompt worden op de Polowjets-helmen, langs de oevers van de Kajala-rivier, nabij de machtige Don.
- 47. Russies land, nu ligt gij ver achter de grensheuvels.
- 48. Van de zee blazen nu de winden, de telgen van Striebog, en storten lijk pijlen op de moedige benden van Igorj.
- 49. De Aarde kreunt, de stromen vertroebelen, wolken stof bedekken het land,
- 50. de standaarden sidderen.Van de Don en van de zee en van alle kanten komen de Polowtsie aanrennen.
- 51. De Russiese krijgsbenden wijken terug.
- 52. De zonen van Bjes omsingelen de vlakte met hun geschreeuw, maar de dappere Russen omringen ze met hun rode schilden.
- 53. Wilde oeros, Wsewolod, jij staat midden in de strijd, bestookt de vijanden met je pijlen, doet je stalen zwaard op hun helmen weerklinken.
- 54. Overal waar je gouden helm schittert, daar liggen de heidense Polowjets-hoofden
- 55. en hun Awaar-helmen worden door scherpe sabels gespleten, door jou, wilde oeros Wsewolod.
- 56. Wat bekommert hij zich om wonden, broeders! Hij heeft zijn eer en iijn leven vergeten, en de stad Tsjerniegof, en de gouden troon van zijn vader, en de handel en wandel van zijn vrouw Gljebowna, de mooie.
- 57. Ze zijn voorbij, de tijden van Trojan; de jaren van Jaroslaf zijn heen. Ze zijn niet meer, de legers van Oleg, Oleg Swjatoslawietsj.
- 58. Deze Oleg vuurde de opstand aan met zijn zwaard en zaaide pijlen over het land.
- 59. Hij stapte in zijn gouden stijgbeugel in de stad Tmoetorokhanj.
- 60. Jaroslaf de Grote, sedert lang gestorven, hoorde het luide klokgelui,
- 61. maar Wladimier, de zoon van Wsewolod, stopte elke dag zijn oren dicht te Tsjerniegof.
- 62. Roemzucht voerde Boris Wjatsjeslawietsj op de Rechters-stoel, en deed hem sneuvelen aan de oevers van de Kaniena, waar een groene schabrak hem bedekt terwille van het onrecht jegens Oleg, deze dappere en jonge vorst.
- 63. Van deze rivier Kajala smeekte Swjatopolk, opdat zijn vader te midden van de Hongaarse telgangers naar de Heilige Sofia te Kiejef zou gevoerd worden.
- 64. Toen was het, in die tijden van Oleg, de ongelukszoon, dat onheil over het land kwam; broederhaat werd geboren en kiemde vlug; Ruslands leven, het leven van Dazjbog’s kinderen ging te loor in de twisten der knjazie en de generaties der mensheid werden gefnuikt.
- 65. Zelden hoorde men toen in het Russies land de boeren «Ju» roepen, maar dikwels krasten de raven, wanneer ze de lijken onder elkaar verdeelden; in hun eigen taal schreeuwden de kraaien, dat ze naar het feestmaal wensten te vliegen.
- 66. Aldus was het in de vroegere gevechten en krijgstochten, maar nooit had men horen spreken over een oorlog als deze.Van de vroege dageraad tot de avond, van de avond-schemering tot het krieken van de dag vliegen de spitse pijlen, bonzen de zwaarden op de helmen, weerklinken de harde lansen
- 67. op dit vreemde strand, midden in het land der Polowtsie.Onder de hoeven der paarden ligt de zwarte aarde bezaaid met beenderen en doordrenkt met bloed en voor Rusland zal hieruit onheil voortspruiten.
- 68. Welk gerucht is dit, welk rumoer horen we
- 69. deze morgen, vууr de schemering? Igorj is het, die zijn krijgsbenden terugtrekt; want hij heeft medelijden met zijn dierbare broeder Wsewolod.
- 70. Er werd een dag lang gevochten, en ook een twede; maar de derde dag, tegen de middag aan, zonken de standaarden van Igorj.
- 71. Toen namen de twee broeders afscheid aan de oevers van de snelvloeiende Kajala.
- 72. Daar was er bloedige wijn te kort.
- 73. Daar maakten ze een eind aan het feestmaal, de dappere Russen. Zij hebben de bruiloftsgasten met wijn gelaafd, maar zijzelf sneuvelden terwijl zij het Russiese land verdedigden.
- 74. Het gras buigt droefgeestig ter aarde en de boom nijgt zijn kruin van smart.
- 75. Broeders, van nu af brak een droevige tijd aan, nu overmande droefenis het leger In de wildernis.
- 76. Obieda verscheen in de dorpen van Dazjbog’s kinderen, betrad onder de gedaante van een maagd het land van Trojan, spreidde haar zwanevleugels uit over de blauwe zee en plonste ze in de Don. Toen was het gedaan met de gelukkige tijd.De twedracht
- 77. onder de knjazie was de oorzaak van hun vernietiging door de heldenen. Want de broeder sprak tot de broeder: «Dit is van mij en ook dat hoort mij toe». En de knjazie uitten grote woorden over onbenullige dingen en onder hen ontstonden allerlei veten;
- 78. en van alle kanten rukten de heldenen zegevierend op naar het Russiese land.
- 79. Ach! ver heeft de valk zijn vluoht uitgespreid en de vogels naar de zee verjaagd
- 80. en Igorj’s dappere bende zal niet meer opstaan.
- 81. Achter hem juichte Karnaiezjlja, liep door het Russiese land,
- 82. en wierp brandende fakkels op het volk uit een vlammende hoorn.De vrouwen van Rusland weklagen:
- 83. Nooit meer zullen we met onze gedachten nog kunnen denken aan onze dierbare mannen of ze met onze ogen zien; nooit meer zullen we van goud en zilver nog het minste kunnen verbergen.»
- 84. Broeders, Kiejef kreunt van smart en Tsjernlegof van ontsteltenis.
- 85. Droefheid vervult het Russiese land, een stortvloed van beproevingen overstelpt de Russiese landouwen.
- 86. Maar de knjazie zelf stookten onlust onder elkaar
- 87. en de Heidenen doorkruisten zegevierend het Russiese land en eisten van elke hoeve een hermelijn-pels als schatting op.
- 88. Want deze twee dappere zonen van Swjatoslaf, Igorj en Wsewolod, hadden opnieuw de kwalen gewekt, die hun vader Swjatoslaf (de geduchte en grote uit Kiejef) had doen insluimeren.
- 89. Hij was de schrik van de vijanden en met zijn machtig leger en zijn scherpe zwaarden, viel hij het land der Polowtsie binnen; hij vertrapte hun heuvelen en dalen, bezwalkte hun stromen en meren, legde hun rivieren en moerassen droog. En, als een wervelwind uit de bocht van de zee, rukte hij Kobjak weg midden uit de geduchte gelederen der Polowtsie; en Kobjak viel in de stad Kiejef in het palels van Swjatoslaf.
- 90. Daar zingen de Duitsers en Wenden, de Grieken en de Moraviёrs de roem van Swjatoslaf; zij beklagen Knjaz Igorj, die zijn overvloed stortte in de bedding van de Kajala, de Polowsk-rivier, en ze vulden met Russies goud.
- 91. Daar ruilde Igorj zijn gouden zadel tegen het zadel van een slaaf.
- 92. De wallen van de steden werden gesloopt en alle vreugde was heen.
- 93. En Swjatoslaf droomde een angstige droom
- 94. te Kiejef op de heuvelen, «Deze nacht, zei hij, van de avondstond af hebben julile mij met een zwart treurgewaad gedekt op mijn ebbenhouten bed
- 95. (mannen) schonken mij blauwe wijn gemengd met vuilnis;
- 96. zij stortten een grote schat parels uit de ledige pijlkokers van de zwervers in mijn schoot
- 97. en (trachtten) me te vleien. Reeds zijn de balken van mijn goud-gekroond paleis van hun steun beroofd.
- 98. De hele nacht, van de avond af, krasten de raven van Boes;
- 99. twee gevangenen stonden nabij de moeras; zonder genade heeft de vijand beide naar de landingsplaats aan de rivier gevoerd, heen naar de blauwe zee.»
- 100. En de bojaren antwoordden de knjaz:
- 101. «O Knjaz, wel heeft onrust onze geest vervuld.
- 102. Want twee valken hebben de vaderlike, gouden troon ontvlucht om de stad Tmoetorokhanj te veroveren of om het water van de Don uit hun helmen te drinken. Maar reeds zijn hun vleugels gefnuikt door de sabels der heidenen en zelf ligt vastgeklonken in ijzeren ketens.»
- 103. Het was duister de derde dag. Twee zonnen werden verduisterd; de beide purperzullen werden van hun licht beroofd en met hen twee Jonge manen, Oleg en Swjatoslaf, in duisternis gehuld.
- 104. Aan de vloed, aan de Kajala heeft de duisternis het licht verdrongen;
- 105. over het Russies land hebben de Polowtsie zich verspreid lijk een broed panters, en in de zee hebben zij honderden (Russen) verdronken en een rijke buit aan de khan overgeleverd.
- 106. Nu is smaad opgestaan tegen roem;
- 107. nu is knechtschap losgebroken tegen vrijheid;
- 108. nu heeft Dief zich op de aarde gestort.
- 109. Want zie, de mooie meisjes der Gothen hebben hun zang aangeheven aan de oevers van de blauwe zee. Rinkelend met Russies goud bezingen zij de tijd van Boes, verheerllken de vraak van Sjarokhanj.
- 110. En wij, de droezjiena, wij smachten naar vreugde.
- 111. Toen liet de machtige Swjatoslaf een gouden woord ontvallen, doormengd met tranen, en sprak:
- 112. «O mijn neven Igorj en Wsewolod, te vroeg hebben jullie beproefd het land der Polowtsie met het zwaard te kastijden en voor jezelf roem te zoeken. Zeg, hebben jullie niet te vergeefs gestreden, nutteloos het bloed van de heidenen vergoten?
- 113. Je dappere harten zijn uithard staal gesmeed en in stoutmoedigheid getemperd.
- 114. Dat hebben jullie mijn zilveren haren aangedaan?
- 115. Nu zie ik niet meer het gezag van mijn broeder Jaroslaf, de machtige en rijke en goed-uitgeruste, met de aanvoerders van Tsjerniegof’s krijgslieden; met de Mogoeten en de mannen van Tatra, de mannen van Sjelbierj en Toptsjak, van Hewoekha en van Olblerj. Want zonder schild, met de dolk in de laarze-schacht overwinnen zij de vijand met diezelfde krijgskreet, welke de roem van hun voorvaderen overal ronddroeg.
- 116. Maar jullie zegden: «Laten we mannen zijn; laten we de roem (van vroeger dagen eveneens veroveren); laten we de roem der komende dagen onder ons beiden verdelen».
- 117. Maar, o broeders, zou het een wonder zijn, wanneer een oude man weerom jong werd?
- 118. Wanneer een valk in de rui is, jaagt hij toch de vogels hoog in de lucht en zal hij zijn eigen nest niet prijsgeven.
- 119. Maar deze ramp, o mijn knjaz, is onherstelbaar:
- 120. onheil hebben de jaargetijden aangebracht.
- 121. Luister! Bij Riem weklagen zij onder het zwaard der Polowtsie en Wladimier kreunt onder zijn wonden.
- 122. Angst en nood zijn gekomen over de zonen van Gljeb.
- 123. Grote Knjaz Wsewolod. Zul jij niet in gedachte vlug naar hier toe vliegen om de gouden troon van je vader te beschermen?
- 124. Want jij bent bij machte de Wolga onder riemslagen te doen verstuiven en de Don met helmen uit tejhozen.
- 125. Moest jij geweest zijn, dan ware de prijs voor een Polowjets-vorst twaalf stuivers, voor een knecht vijf stuivers.
- 126. Want jij bezit de kunst, op vaste grond, met de krijgslieden van Sjeriezjor de koene zonen van Gljeb te doden.
- 127. Gij dapperen, Rjoeriek en David. Hebben jullie gouden helmen niet in bloed gezwommen.
- 128. Brulde je dappere droezjiena niet, lijk stieren door puntige zwaarden gewond, in het vreemde land?
- 129. Stijgt, Knjazie allebel, in de gouden stijgbeugel, voor de nood van deze tijd, voor het Russies land, voor de wonden van Igorj, de dappere Swjatoslawietsj.
- 130. Jij hebt de Gallciёrs aan de Welchsel verpletterd, Jaroslaf verheven troon Je op Je goud-gesmede stoel; Je verdedigt de bergen van Hongarije met Je ijzer-geklede benden, houdt de koning staande in zijn opmars, sluit de poorten van de Donau dicht, slingert stenen op de Walachen en tot aan de Donau spreek je recht en gebiedt je.
- 131. Je bedreigingen doen het land sidderen. Je opent de poorten van Kiejef, treft van op je vaderlike gouden troon de mannen van Salatyn, voorbij je grenzen wonen.
- 132. Knjaz, tref Kontsjak, de heidense knecht, ter wille van het Hussies land, voor de wonden van Igorj, de dappere Swjatoslawietsj.
- 133. En gij, heldhaftige Roman en Mstieslaf. Je dappere gedachten voeren je met je oom tot de strijd.
- 134. Met onstuimigheid nemen jullie een hoge vlucht tot de daad, lijk de valk, die zijn vleugels boven de vrinden uitstrekt en, bewust van zijn kracht, vol verlangen zit om een vogel te verslaan.
- 135. Want jullie beiden hebben immers mannen met IJzeren pantsers onder Latijnse helmen. Door hen beefde de aarde en menig land: Hinowice, Lithauen, Jatwjagie, Deremelja; en de Polowtsie wierpen hun lansen weg en buigden het hoofd onder deze stalen zwaarden.
- 136. Maar nu, o Knjaz, is het licht van Igorj’s zon verdulsterd; van rampspoed heeft de boom zijn bladeren laten vallen,
- 137. zij hebben de steden aan de Ros’j en aan de Soela onder elkaar verdeeld. En Igorj’s dappere krijgsbende kan niet meer opstaan.
- 138. Knjaz, de Don maant U en roept de knjazie naar de zegepraal.
- 139. De Olgowletsjie, de dappere knjazie, zijn reeds naar het gevecht gesneld.
- 140. Iengwar en Wsewolod en jullie drie Mstieslawletsjie, zwaar-vleugeligen uit een edel nest, zonder strijd hebben jullie macht voor jezelf verkregen!
- 141. Waartoe Je gouden helmen, je Lechiese lansen en Je schilden?
- 142. Bewaakt de poorten van het land met Je scherpe pijlen, voor het Russiese land, voor de wonden van Igorj, de dappere Swjatoslawietsj.
- 143. Reeds vloeit de Soela niet meer met zilverhelle golven naarde stad Perejaslawl en de Dwiena vloeit, slibbig als een moeras, naar de woeste jagers van Polotsk, onder het gehuil van de heidenen.
- 144. Iez’jaslaf Wasielkowietsj, alleen, deed de helmen van de Lithauers onder zijn scherpe zwaarden weerklinken, behield (daardoor) de roem van zijn grootvader Wseslaf; en hijzelf, onder scharlaken schilden, sneefde op het bebloede gras door het staal der Lithauers;
- 145. en met smart sprak hij op zijn bed:
- 146. «O knjaz, de vogels hebben je droezjiena met hun vleugels bedekt en de wilde dieren hebben hun bloed opgelikt».
- 147. Hier was zijn broeder Brjatsjieslaf niet, evenmin als de andere (broeder) Wsewolod; eenzaam, liet hij zijn paarl-witte ziel uit zijn moedig lichaam langs het gouden halssieraad heen ontvluchten.
- 148. Treurig zwegen de stommen, de vreugde verzonk. Te Gorodno weerklonken de bazuinen.
- 149. Jaroslaf en alle kleinzoons van Wseslaf, laat nu Je banieren zinken en verberg je geschaarde zwaarden;
- 150. want nu hebben jullie de roem van je grootvader bezoedeld.
- 151. Want door je veten hebben jullie de heidenen aangehitst tegen het Russiese land, tegen bet leven van Wseslaf.
- 152. Door je twedracht kwam verdrukking uit het land der Polowtsle.In het zevende geslacht van Trojan
- 153. wierp Wseslaf het lot voor de Maagd, die hij beminde.
- 154. Door list rukte die zich ten slotte los en galopeerde naar de stad Kiejef en sloeg met zijn speer op de gouden troon van Kiejef.
- 155. Hij rende van hen weg als een wild dier, te middernacht uit Bjelgorod, wikkelde zich in een blauwe nevel,
- 156. scheurde zijn banden in drie stukken van elkaar, opende wijd de poorten van Nowgorod, vernietigde de roem van Jaroslaf,
- 157. vluchtte als een wolf van Doedoetkie tot aan de Njemiega.Aan de oevers van de Njemiega worden de hoofden in garven opgestapeld; men dorst er met stalen vlegels; op de dorsvloer spreiden zij het leven uit; zij wannen de ziel uit het lichaam.
- 158. De bloed-bezwalkte Njemiega-oevers werden niet bezaaid met zaad, maar met het gebeente van Ruslands zonen.
- 159. Wseslaf, de knjaz, sprak recht over zijn onderdanen; regeerde over de steden als knjaz; hijzelf echter vluchtte bij nacht vууr het hanegekraai als een wolf naar Tmoetorokhanj, sluipend als een wolf over de weg van de grote Khors.
- 160. Te zijner eer werden te Polotsk vууr de vroegmetten de klokken van Sint-Sofieja geluid; en hij, te Kiejef, hoorde het gedreun er van.
- 161. Alhoewel zijn wakkere geest In een sterk lichaam woonde, toch leed hij dikwels tegenspoeden.
- 162. wetende Bojan. Voor hem hebt gij eertijds het schrandere versje gezongen:
- 163. «Noch een listig man of een behendig man, noch een vlugge vogel, kunnen aan de gerechtigheid Gods ontsnappen.»
- 164. klaag over het Russies land, gedenk de vroegere tijden en de eerste knjazie!
- 165. Geen kracht vermocht die oude Wladimier vast te ketenen aan de bergen van Kiejef;
- 166. zijn standaarden zijn nu ten deel gevallen, de ene aan Rjoeriek, de andere aan David; maar steeds waggelen hun handvatten heen en weer, voortdurend in onenigheid met elkaar.
- 167. Langs de Doenaj weerklinken klaagtonen.
- 168. Jaroslawna hoort ze; als een koekoek, verborgen, klaagt ze in de morgenstond:
- 169. «Ik wil vliegen, zegt ze, langs de Doenaj;
- 170. ik wil mijn bevermouwen in de Kajala-rivier dopen,
- 171. ik wil de bloedige wonden van mijn knjaz uitwassen, de wonden van zijn brandend lichaam lessen».
- 172. Jaroslawna weent in de morgenstond op de tinnen van Poetiewl, zeggend:
- 173. «O Wind, lieve Wind. Waarom, O Heer, waai jij met geweld?
- 174. Waarom dragen je machtige vleugels de pijlen van de khan tegen mijn man
- 175. Hadt Je onder de wolken geen bergen genoeg om tegen te waaien, jij, die do schepen doet schommelen op de blauwe zee;
- 176. waarom, Meester, heb Je mijn vreugde neergesmakt op het steppengras?»
- 177. Jaroslawna weent in de morgenstond op de wallen van Poetiewl, zeggend:
- 178. «O Dnjepr Slowoetietsj. Jij hebt de rotsige bergen doorboord midden in het land der Polowtsie.
- 179. In je eigen bedding heb je de vrachtschepen van Swjatoslaf geschommeld naar de legers van Kobjak toe;
- 180. voer mijn man terug naar mij, Meester, opdat ik mijn morgen-tranen niet meer over de zee naar hem zou moeten zenden.»
- 181. Jaroslawna weent in de morgenstond op de wallen van Poetiewl, zeggend:
- 182. «O schitterende, driemaal schitterende Zon. Voor allen ben je warm en schoon.
- 183. Waarom, Meester, heb je je brandende straal gericht op de krijgslieden van mijn man? In de dorre woestijn heb je hun bogen van dorst doen verdrogen en van uitputting hun pijlkokers gesloten».
- 184. Het is middernacht en de zee bruist op, waterhozen rijzen lijk mist. God wijst Igorj, de knjaz, de weg van het land der Polowtsie naar het land der Russen, naar de vaderlike gouden troon.
- 185. Tegen de avond verduistert de schemering; Igorj slaapt, Igorj waakt, Igorj meet in zijn geest de vlakten van de machtige Don naar de kleine Donjets.
- 186. Te middernacht staat zijn paard klaar; Owloer Kifluit aan de andere oever van de stroom, verwittigt de knjaz. Knjaz Igorj kon niet begrijpen.
- 187. De aarde dreunt en siddert; het steppengras ruist. Er komt beweging in de tenten der Polowtsie.
- 188. Igorj, de knjaz, vluchtte lijk een hermelijn naar het struikgewas, lijk een witte duikeend naar het water,
- 189. wierp zich op het vlugge paard, sprong er af lijk een behendige wolf
- 190. en liep naar de weiden van de Donjets en vloog als een valk door de nevels, ganzen en zwanen dodend, voor morgen-, middag- en avondmaal.
- 191. Vloog Igorj als een valk, zo liep Owloer als een wolf, die sluipend de koude dauw afschudt;want zij hebben hun vlugge paarden geforseerd.
- 192. De Donjets sprak:
- 193. «Knjaz Igorj, niet weinig roem voor jou en ergernis voor Kontsjak en vreugde voor het Russiese land!»
- 194. Igorj sprak:
- 195. «O Donjets, niet weinig roem voor jou, die een vorst op je golven gewiegd hebt en voor hem een bed van groene zoden aan je zilverige oevers hebt uitgespreid, die hem toegedekt hebt met warme nevels onder de schaduw van de groene boom;
- 196. je hebt hem bewaakt met een duikeend op het water, met meeuwen op de baren, met wilde eenden in de lucht!»
- 197. «Was het niet aldus, sprak hij, dat de beek Stoegna, met haar verraderlike waters, nadat ze vreemde beekjes had verslonden, de schepen te pletter sloeg tegen het struikgewas? De Dnjepr sloot zijn duistere oevers voor de jeugdige knjaz Rostieslaf.
- 198. Rostieslaf s moeder weent om de jonge knjaz Rostieslaf».
- 199. Van smart verwelkten de bloemen en van kwelling neigde de boom tot tegen de grond.
- 200. Niet het gesnater van babbelende eksters hoor je, maar Gzak en Kontsjak zijn het, die galoperen op Igorj’s spoor.
- 201. Toen krasten de raven niet, de kauwen hielden zich stil, de eksters snaterden niet meer,
- 202. maar zij kropen onder ’t gebladerte. Alleen de spechten wijzen met hun geklop de weg naar de rivier; de nachtegalen kondigen met vrolike deuntjes de dag aan.
- 203. Gzak zegt tot Kontsjak:
- 204. «Vermits de valk naar zijn nest vliegt, zullen wij het jonge valkje doodschieten met onze gouden pijlen».
- 205. Spreekt Kontsjak tot Gzak:
- 206. Vermits de valk naar zijn nest vliegt, zullen wij de jonge vogel gevangen houden in de armen van een mooie meid».
- 207. En Gzak tot Kontsjak:
- 208. «Indien wij hem vasthouden met een jonge meid, dan zullen we noch de jonge valk, noch het mooie meisje behouden; eens dan zal hun broedsel ons overvallen in het land der Polowtsie».
- 209. Bezongen ook heeft Bojan de krijgstochten van Swjatoslaf tegen de Khozaren, als de dichter van de oude tijd, van da tijd van Jaroslaf en van Oleg.
- 210. «Zwaar valt het je, hoofd, zonder sohouders; slecht gaat het jou, lichaam, zonder hoofd, – wee het Russiese land zonder Igorj!»
- 211. De zon schittert aanjde hemel. Igorj, de knjaz, is in het Russiese land.
- 212. De jonge meisjes zingen langs de Doenaj en hun stemmen worden op de golven gedragen tot in Kiejef.
- 213. Igorj begeeft zich op Boristsjewo naar de heilige Moeder Gods van Pierogosjtsj.
- 214. Het land is blij, de steden verheugen zich
- 215. en zingen een heil-zang tot de knjazie van vroeger en ook tot die van deze tijd:
- 216. «Heil Igorj Swjatoslawietsj, wilde stier Wsewolod en Wladimier Igorjewietsj!
- 217. Leve de knjazie en de droezjiena, die streden voor de Christenen tegen de heidense rotten!»
- 218. Heiljde knjazie en de droezjiena! AMEN.
Ссылка
Если вы используете корпус в научной работе, пожалуйста, сошлитесь на эту публикацию:
Орехов Б. В. Параллельный корпус переводов «Слова о полку Игореве»: итоги и перспективы // Национальный корпус русского языка: 2006—2008. Новые результаты и перспективы. — СПб.: Нестор-История, 2009. — С. 462—473.